Spinnenkop met spruitjes

‘Dat gaan we echt nooit halen hoor. Wát een slecht idee dit. Ik ga straks gewoon hoor.’ Anne zit briesend aan het tafeltje bij Vapiano. We wachten op onze lunch en mogelijk missen we straks de reclame en e-ven-tu-eel de trailers die voorafgaan aan de film waar we kaartjes voor hebben. 

Het is herfstvakantie. We zijn met z’n vieren in de nieuwe Westfield Mall of the Netherlands in Leidschendam. Leek me leuk. Als een soort uitje, in de vakantie. Maar of zo’n uitje leuk wordt, is de laatste tijd afhankelijk van een veelheid aan factoren, niet in het minst de richting waarin de pet van ons kroost staat. En laten we eerlijk zijn, een uitje naar een winkelcentrum is bij ons thuis sowieso al een mijnenveld te noemen, met Daan die van álle winkels doodongelukkig wordt, behalve de Mediamarkt en de Lego store en met Bas, die zich veel laat welgevallen, zolang er maar wel op normale tijden geluncht wordt. 

Met dat in het achterhoofd, had ik in de auto al gezegd:
– Jongens, we gaan wel om 12 uur lunchen, anders wordt pappa stukken minder gezellig. De film begint om 1 uur, dus dat moeten we kunnen halen.
-Jaaaa, maar als we dan uit de bios komen is het veel drukker in al die winkels, dat is echt niet handig. 
– Dat kan wel zo zijn, maar anders vallen we om, halverwege de film.

Anne gaat dus al mokkend aan tafel, moppert op ons omdat we te lang doen over bestellen, pakt om de twee minuten haar telefoon om via SnapChat haar vriendinnen op de hoogte te houden van haar stomvervelende familie en smoort elke goedbedoelde poging een gezellig gesprek te starten in de kiem met een grauw of een snauw.

Met de pasta en pizza nog halverwege onze slokdarm, komen we om 1 uur aanrennen bij de bioscoop. Al voor de controle staat er een bordje: houd uw QR-code gereed. Oh ja, dat moet natuurlijk ook nog. Bas, Anne en ik pakken onze telefoon. Daan tast in zijn broekzakken en kijkt me dan aan.

– Waar is je telefoon?
– In de auto…
– Nee joh!
– Ja, jíj zei dat ik hem wel in de auto kon laten liggen!

Anne rolt met haar ogen: ‘Sjezus Daan, je moet hem gewoon ALTIJD bij je hebben. Dit meen je niet! Nou komen we helemaal te laat! Echt hoor, als ik het begin mis… Ik ga gewoon! Sjezus….’

Inmiddels zijn we aan de beurt bij de ticketcontrole.

– Zo, mag ik eerst uw QR-codes?
– Ja, alleen vanaf welke leeftijd is dat verplicht? Want die van hem ligt in de auto, maar hij is 13.
– Oh, nou, het is vanaf 14 verplicht, dus dat komt mooi uit.

De jongen scant onze QR-codes en gaat dan over tot het scannen van de tickets. 

– Helaas, Venom is 16 jaar en ouder. Dat betekent dat ik hem (wijst op Daan) niet binnen mag laten. 

Ik denk dat Anne een rolberoerte krijgt. Ze zucht en stampt en kan zich nog net inhouden, maar het liefst zou ze iedereen om zich heen opzij duwen en over het poortje heen springen.

– Oh jeetje, tsja, daar hadden we niet bij stil gestaan… en nu?
– Ik denk dat u dat het beste even met mijn leidinggevende kan bespreken, die zit daar.

We rennen naar het hokje van de leidinggevende en bespreken ondertussen de opties, onderweg wild zoekend naar de tijden van de andere films die draaien.

– Oh kijk, om kwart over 1 draait James Bond. Dan moet Daan daar maar heen.
– Jaaa, die hoef ik helemaal niet te zien. Ik wil ook naar Venom!
– Ja, dat gaat nou eenmaal niet. Dan ga ik wel met jou naar James Bond en dan gaan pappa en Anne naar Venom.

Daan heeft geen keus, maar baalt als een stekker. De dienstdoende trouble shooter van de bios is een nog jonge vent, die geen enkele haast heeft. Hij staat ons netjes te woord, maar neemt uitgebreid de tijd om ons mee te nemen in toeslagen voor 3D, Atmos surround sound, het feit dat we in de grootste zaal van deze bioscoop terecht komen en daardoor de achterste stoelen niet direct de beste zijn en de ruime keuze aan 3D brillen. Anne staat in mijn nek te hijgen, ik hoor maar de helft van wat de goede man zegt en tik uiteindelijk ruim 15 euro extra af.

Zonder ons nog een blik waardig te keuren, beent ze langs de ticketjongen, op weg naar de zaal waar Venom draait, met Bas in haar kielzog. ‘Veel plezier jongens!’, roep ik nog. Een geïrriteerd gezwaai is mijn deel. 

Ik weet het, het hoort erbij. Tieners willen afstand van hun ouders. Zelfstandigheid, zelf dingen ontdekken, vrienden om zich heen. I know, I know… En vaak lukt het ook om daar prima mee om te gaan. Maar op dagen als deze ken ik bijna m’n eigen kind niet meer terug.

Een paar dagen later ben ik op haar kamer, vlak voordat ze naar bed gaat. Ze gaat in bed liggen en ik blijf nog even naast haar bed zitten. Ze doet een eeuwigheid over haar dekbed goed trekken en ik lach: ‘Tsjonge, jonge, ben je al klaar?’. ‘Nee’, zegt ze, ‘hij ligt nog niet goed’. In mijn hoofd schiet het liedje van Sesamstraat, van de zes heksjes bij elkaar, die een heel vreemd soepje klaar maken. En ik zeg: ‘Die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’. Ze lacht en zegt samenzweerderig: ‘Spinnenkop met spruitjes, krekels met kandij, die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’

En even is ze daar weer, glinstert ze onder de oppervlakte. Mijn kleine meisje. Een paar seconden van weemoed pakken me vast. Maar dan zie ik ook die hele leuke, fijne jonge vrouw die ze wordt. En als daar af en toe een spinnenkopbui voor op de koop toe genomen moet worden, dan heb ik dat er wel voor over. 

Advertentie

Echt heel raar

Double_Otropo.141607
Ik word oud. Of eigenlijk: mijn kinderen worden oud en ik steek daar een soort van nóg ouder bij af. Vanmiddag ging ik met Anne winkelen en meteen ook een kaartje kopen voor de buurvrouw. Bij de kaartenwinkel zien we een heel leuk kaartje, waarvan ik denk: dat is leuk voor Anne om naar d’r vriendin te sturen. Dus ik zeg: ‘Kijk eens wat een grappige kaart! Die is leuk, moet je naar Floor sturen!’ Anne kijkt, lacht en knikt. Ik ga verder met een kaart voor de buurvrouw uitzoeken en als ik er eentje heb gevonden, zie ik dat Anne de kaart die ik zo leuk vond, niet heeft gepakt. ‘Wil je die niet naar Floor sturen?’ ‘Jawel, maar ik heb m’n telefoon niet bij me.’

Het duurt net even te lang voor ik begrijp dat ze er een foto van wil maken en die wil appen. ‘Néé, ik bedoel gewoon kópen en opsturen, je weet wel, met een postzegel.’ Verdwaasd kijkt ze me aan, maar ze herstelt zich: ‘Ja, dat kan natuurlijk ook.’ Ze zoekt er een leuke sleutelhanger bij uit om mee te sturen en we rekenen af.

’s Avonds gaan we, in het kader van de kerstvakantie, naar de bios en uit eten. En omdat we de TGIF (Thank God It’s Friday)-achtige diners uit Amerika een beetje missen, hebben we bedacht dat het wel leuk is om naar het Breakaway Café te gaan. Want: vlakbij de bioscoop, lekkere burgers en voor pa en ma nostalgie. Toen we net verkering hadden, gingen we daar weleens poolen en heb ik Bas verleid met mijn decolleté. Maar dat hoeven de kinderen natuurlijk niet te weten.

Destijds kwam je altijd aan de Weena kant naar binnen, waar de bar zit. Door diezelfde ingang komen we nu ook naar binnen en dat voelt toch wat ongepast, met twee kinderen van tien en twaalf… Je ziet al die vroeg-twintigers enigszins verstoord opkijken van hun happy hour mojito: wat doen die ouwelui hier met hun kinderen? Een vriendelijke serveerster helpt ons door de meute heen naar de achterkant van het etablissement, waar de eettafeltjes staan, terwijl ik Daan achter me aan trek, die zich luidkeels afvraagt waarom we tussen de dronken mensen gaan eten. Bij ons tafeltje aangekomen, blijkt er daar ook een ingang te zijn, aan de kant van het overdekte winkelplaza. Note to self: als we hier nog eens komen, beter deze dus…

Als we zitten, vertel ik aan Bas over de kaart en dat Anne er een foto van wilde opsturen. Anne kijkt me geïrriteerd aan (ik zou natuurlijk ook beter moeten weten dan zo’n awkward moment ook nog eens aan haar vader door te vertellen) en zegt: ‘Ja, dat is écht heel ongebruikelijk hoor, om een kaart te kopen en met de post op te sturen. Dat doet niemand.’ ‘Nou, vroeger wel hoor en ik doe dat nog steeds.’ ‘Ja, dat jij nou onder een steen vandaan komt.’ Oef. Ze zegt het net iets zachter dan de zin ervoor en kijkt me aan in afwachting van een betoog over de toon die je tegen je moeder hoort aan te slaan. Ik besluit het te laten gaan, als goedmaker voor het überhaupt erover beginnen.

Dan de menukaart. Anne is sinds twee jaar vegetariër en voor haar staat er niet veel op de kaart, behalve een vegaburger. Die zijn niet overal even lekker, dus meestal zoekt ze een alternatief. Laten we tussendoor even een korte poll houden. Als het volgende op de menukaart staat: Ceasar on a Bun – grilled, Ceasar styled bun, with fried egg, fresh lettuce, bacon, Parmesan cheese and the classis Ceasar dressing, wie denkt er dan dat er een kipfilet op dat broodje zit? Wij in ieder geval niet, dus Anne bestelt bij de serveerster dit broodje, ‘maar graag zonder bacon, want ik ben vegetariër.’

Komt er even later een andere serveerster met onze maaltijden, die zegt: ‘Voor wie was de kipburger?’ ‘Eh, voor niemand.’ ‘Ik heb hier op jullie bon een Ceasar on a Bun staan.’ ‘Ja, maar daar zit toch geen kip op?’ ‘Jawel.’ ‘Nou, die is dan voor haar, maar mag de kip er dan vanaf? Zij is vegetariër.’ ‘Ja hoor, dat is goed.’ Ze loopt weg, mikt in de keuken de kipfilet in de vuilnisbak (althans, dat vermoed ik) en komt met hetzelfde broodje weer terug. Intussen heb ik de menukaart erbij gepakt en zeg: ‘Kijk, hier staat niet bij dat er kip op zit hoor.’ ‘Ja, er staat Ceasar styled bun. Op onze Ceasar salade zit ook kip, dus ik denk dat iedereen dan snapt dat er op de burger ook kip zit.’ Ze schampert: ‘Er is echt niemand die denkt dat er dan alleen bacon op zit.’ Dus ik kaats terug: ‘En gebakken ei. Ik vind dat echt niet zo gek hoor.’ En zij: ‘Nou, ik vind dat echt heel erg raar, maar goed, het is zo opgelost.’

Verbouwereerd blijven we achter. En Anne zegt: ‘Dat mag je als serveerster toch helemaal zo niet zeggen, tegen je klanten, dat je ze raar vindt?’ Damn straight dat dat niet mag. Ben ik gelukkig toch niet zo oud, dat ik dat als enige vind.

 

 

Het goede voorbeeld

ducksIk heb er niet zo vaak last van hoor. We hebben het goed, we zijn gezond, tussen Bas en mij zit het goed, de kinderen zijn gelukkig, onze ouders leven nog en zijn gezond. Echt, niks te klagen, want ik weet donders goed dat het ook anders kan. Maar toch hè? Soms, als ik voor de duizendste keer de placemats na het eten sta af te soppen. Of als ik de vaatwasser sta uit te ruimen. Of de bedden te verschonen. Dan denk ik: Doen we het wel goed? Doe IK het wel goed? Genieten we wel genoeg van elkaar? Geven we het goede voorbeeld? Zíen de kinderen eigenlijk wat we allemaal doen, of gaan ze op in hun eigen wereld van FIFA en Musical.ly?

Zo kwam Daan afgelopen week thuis met een inschrijfformulier voor schoolvoetbal. Dat is op een woensdag in april en ze zochten ook nog begeleiders. Gelukkig hoef je het team dan niet te trainen (god, bewaar me…), maar hoef je alleen te zorgen dat de kinderen op de juiste tijd op de juiste plaats staan. Nou, dat gaat me nog wel lukken, dus ik schreef mijn naam op het strookje. Zegt Daan: ‘Ga jij je nou opgeven als begeleider?? Goed zo, mam! Eindelijk eens wat anders dan al dat huishouden!’ En ik dacht: Echt? Wat anders dan al dat huishouden? Of ik anders nooit meehelp op school! Of naar m’n werk ga, of sporten, of met z’n allen wat leuks doen of… Ik schrok er gewoon een beetje van.

Zo ongeveer tegelijkertijd zag ik dat een vriendin op Facebook, die in Canada woont, iets leuks had gepost. Een lijst met vragen die je aan je kinderen kan stellen, om eens te horen hoe goed ze je kennen. Zoals: wat is mijn lievelingseten en hoe oud ben ik, maar ook: wat maakt me blij en wat maakt me verdrietig? Haar kinderen hadden de leukste en liefste antwoorden gegeven (What do I say a lot? En beide jongens hadden geantwoord: I love you. Dat wil je toch horen, als moeder?), dus vol goede moed onderwierp ik de kinderen op een avond bij het welterusten zeggen aan een kruisverhoor.

Daan was eerst aan de beurt.

‘Wat zeg ik vaak?’

‘Nou, als jij aan het koken bent, en het gaat niet goed, dan zeg jij vaak shit.’ Denkt nog even na. ‘Ja, dat valt me echt op.’

Hmmm, niet helemaal het begin waar ik op gehoopt had. Volgende vraag.

‘Wat maakt me blij?’

‘Iets met z’n allen doen’. Kijk jongen, daar scoor je wel punten mee, heel goed.

‘Wat maakt me verdrietig?’

‘Als wij ruzie hebben.’ Klopt als een bus, dit gaat de goede kant op.

 

Eens kijken hoe z’n zus het er vanaf brengt.

‘Wat zeg ik vaak?’

Ze grinnikt. ‘Zal ik het eerste zeggen wat in me opkomt? Ga je niet leuk vinden hoor…’

‘Nou, zeg toch maar…’

‘Hoe vaak moet ik nou nog zeggen wat we eten vanavond??’

Toch fijn, als dat het eerste is wat in haar opkomt. Niet: ik vind je lief, of: ik hou van je… Béétje jammer, dit.

‘Wat maakt me blij?’

‘De sauna.’

‘Meen je dat nou? Denk je echt dat mij dat het allerblijst van alles maakt?’

‘Ja eh, ik moest toch het eerste zeggen dat in me opkwam?’

‘Oké…, volgende vraag: wat maakt dat je trots op me bent?’

Denkt even na.

‘Je bent een doorzetter. Als bijvoorbeeld een sollicitatie niet gelukt is, ga je gewoon door naar de volgende.’

 

Yes! Dat is in ieder geval één pedagogisch aspect waarop ik goed voorleef. Victorie!

 

Maar toen ik dezelfde vraag aan Daan stelde, kreeg ik als antwoord: ‘Nou, je bent handig, niet te dik en je gaat altijd voor me winkelen, zodat ik niet mee hoef. Jij kan heel goed schoenen voor mij uitzoeken.’

 

Damn… toch nog behoorlijk wat werk aan de winkel…

 

Dood

afscheid

Afgelopen maandag was ze jarig geweest. Mijn liefste oudtante. Maar ze is er niet meer. In september 2013 is ze overleden. Vlak daarna schreef ik onderstaand verhaal. Ik heb lang getwijfeld of ik het, toen ik in 2014 aan mijn blog begon, zou posten. De eerste verhalen die er op staan, had ik namelijk ook al eerder geschreven. Steeds niet gedaan, maar vandaag doe ik het toch. Als eerbetoon. Voor jou lieve tante, we missen je nog steeds!

“Onze lieve tante Sjaan is er niet meer. Die lieve tante in dat verre Amerika die elke verjaardag een kaartje stuurde en altijd ruimte te kort kwam, op die kaartjes. Want het was zo’n lief mens dat ze, ook al kende ze haar nichtjes in Nederland eigenlijk helemaal niet zo goed, altijd hele verhalen schreef, zodat het een hele puzzel was om te kijken waar ze nu weer gebleven was, tussen alle bloemetjes en schuin langs de zijkanten van de kaart gekriebelde woorden. Ze was de vrouw van de broer van mijn oma. Na de Tweede Wereldoorlog zijn ze naar Amerika verhuisd, op advies van de dokter.  Jaap, de man van tante Sjaan, had astma en ze dachten dat de lucht in Amerika schoner was. Prachtig, zo ging dat in die tijd. En dus pakten ze hun boeltje, zwaaiden alle familie uit en gingen met twee kinderen van rond de 10 jaar op de boot naar Amerika.

En nu, ruim 60 jaar later, was ze volledig veramerikaniseerd. Haar kinderen met Amerikanen getrouwd, Amerikaanse klein- en achterkleinkinderen. Haar man jaren geleden al overleden, maar zij hield stand. Ze kon nog altijd Nederlands praten en hield nog steeds van zoute drop en haring.

Vorige maand, toen mijn zus hier te logeren was, zijn ze nog op bezoek geweest. Tante Sjaan, met haar dochter en zoon, allebei ook eind 60 inmiddels. ‘Ik word 94 in november, kan je dat geloven?’ zei ze. En behalve een Amerikaans accent, kon ik ook nog een vleugje Rotterdams horen. Ze was vergeetachtig, heeft wel dertig keer gezegd: ‘Ik ben zo blij om jullie te zien.’ Ach ja, ze wordt oud, dachten we. Totdat bleek dat een agressieve hersentumor haar zo vergeetachtig maakte.

Haar dochter belde me om te vertellen dat ze naar een hospice was overgebracht. Dat er niets meer aan te doen was. Ze vertelde dat haar kleindochter was gekomen en dropjes voor haar had meegenomen. ‘Mom’, had ze gezegd, ‘opoe gave me my first dropje and I gave her her last.’ Ik moest moeite doen om niet mee te gaan huilen.  Toen ik ophing, zei Anne: ‘Wie was dat?’ ‘Dat was tante Johanna, het gaat helemaal niet goed met tante Sjaan jongens, ze gaat dood.’ En daar kwamen dan toch de tranen. De kinderen schrokken zich een hoedje, Anne sloeg gelijk haar armen om m’n nek en zei: ‘Wil je een slokje water?’. Daan rende al naar de keuken (komt voor elkaar, dat doe ik wel!) en Anne trok een pakje zakdoeken open. Ineens realiseerde ik me dat ik dat ook altijd doe als zij moeten huilen, hup, meteen die zakdoek erbij om je neus te snuiten, slokje water. Terwijl je soms ook gewoon even lekker wil huilen. Ik nam me voor om voortaan pas een zakdoek te pakken als ze zijn uitgehuild.

Een paar dagen later kwam het nieuws dat tante Sjaan nu echt overleden was. Toen ik het aan de kinderen vertelde, schoten hun ogen gelijk omhoog naar mijn ogen, om te zien of ik misschien weer moest huilen. Toen bleek dat de kust veilig was, wisten ze eigenlijk niet zo goed wat ze moesten zeggen. ‘Ik ga nog lang niet dood’, wist Daan te verzinnen. ‘Wie gaat er eigenlijk nu als volgende dood?’ Alsof het om de volgende verjaardag ging. Ik hoop dat het echte verdriet van iemand verliezen die dicht bij je staat, hen nog lang bespaard blijft. Rust zacht lieve tante.”

Leeg nest

empty-nest-ftrMet enige regelmaat verzuchten Bas en ik tegen elkaar: ‘Fijn hè, dat ze al zoveel zelf kunnen?’. Zeker op zo’n camping zijn de verschillen goed zichtbaar tussen ouders met kinderen in de luiers en die waarvan de kinderen in de onderhoudsluwe fase zijn beland. Waar de eerste categorie ouders verhit de heuvels op en af hun peuters achterna zitten, verplicht mee het springkussen op en het zwembad in moeten en ’s avonds in het douchegebouw besluiten de volgende keer toch echt die herriestoppers mee te nemen, zie je de tweede categorie relaxed met een versnapering bij de tent / caravan / het zwembad zitten, terwijl de kinderen met dezelfde dag gemaakte vriendjes zichzelf vermaken en alleen af en toe een handje chips komen halen of om een ijsje komen vragen.

Toen wij nog in de eerste categorie vielen, keek ik altijd verlangend naar de ouders met grotere kinderen. Wat heerlijk leek me dat, uren ongestoord een boek te kunnen lezen! ’s Avonds lekker lang over de marktjes te kunnen dwalen zonder met bedtijd rekening te hoeven houden. Tot 9 uur uitslapen in plaats van om half 7 met een huilende baby de hele camping wakker maken. Maar nu moet ik toegeven dat ik het eigenlijk wel een beetje mis. Ik heb last van vervroegd legenestsyndroom.

Na het ontbijt gaat Daan de hele ochtend voetballen en Anne naar de knutselclub. Zogenaamd om de kleinere kinderen te helpen, maar ondertussen hebben we al een dromenvanger, een lampion en een bloem van propjes crêpe papier in de tent hangen. Met moeite krijgen we ze aan de lunchtafel, waarna er zo snel mogelijk gezwommen moet worden. Voor de vorm gaan we dan nog mee en met een beetje geluk komt Daan nog wel eens met een handdoek omgeslagen lekker bij me zitten op het zwembadbedje, maar verder komen we toch vooral in beeld als er behoefte is aan catering. Ik heb al drie boeken uit.

We hebben afgesproken dat de kinderen de ontbijt- en lunchafwas doen en Bas en ik die van het avondeten, dus ook onder het afwassen zien we de kinderen niet. Wél horen we ze vanaf het sanitairgebouw uit volle borst ‘It’s the hard knock life’ zingen onder de afwas, maar dan zeggen we tegen voorbijgangers altijd dat het Amerikaanse kinderen zijn die wij niet kennen.

Toen Bas en ik een keer stonden af te wassen, stond er een Nederlandse man naast ons en rondom zijn benen drentelde een allerschattigst meisje van een jaar of vier. ‘Pappa, kijk eens, hoe mooi ik kan dansen?’ Pappa stond net te zwoegen op het barbequerooster en had even geen tijd. ‘Pappa? Paaapppaaaa!!! Kijk nou even! PAPPA!!’ De pappa keek en ze maakte een mooie draai, waarbij haar zomerjurkje meezwierde in de warme zomerlucht. ‘Goed hoor’, zei de pappa, waarna hij zich weer over het rooster boog. Ik wilde zijn arm aanraken en tegen hem zeggen: ‘Laat die afwas nou even en dans met je dochter. Nu wil ze nog.’ Maar ik deed het niet.

Toen ik bij de tent het gasstel had schoongemaakt, liep ik nog even terug om het sopwater weg te gooien. Terwijl ik de vaatdoek stond uit te spoelen, hoorde ik een kind hartverscheurend huilen. Nu is dat niet ongebruikelijk vanuit het douchegebouw van een camping, maar meestal hoor je dan een vader of moeder iets terugzeggen in de trant van: ‘Nou, kom op, even de shampoo uitspoelen en dan ben je klaar’, of ‘Stoot je nou zo hard je hoofd tegen de kraan?’. Maar hier hoorde ik geen ouderlijke susgeluiden, alleen maar huilen. Ik besloot even poolshoogte te gaan nemen.

In de deuropening van een van de wc’s stond een poedelnaakt jongetje van niet ouder dan drie. Hij was rood aangelopen van verdriet en de tranen hadden witte sporen over zijn groezelige wangetjes getrokken. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg ik. Verschrikt keek hij me aan en ik dacht: misschien is hij wel Frans, dus ik voegde er nog aan toe: ‘Ça va?’.

‘Het lukt me niet’, zei hij met een benauwd stemmetje. ‘Wat lukt niet? Naar de wc gaan?’ ‘Nee, om mijn bi-hi-hillen af te vegen’, huilde hij verder. ‘En mijn moe-hoe-hoeder zit in de caravan en die hoort mij niet!’

‘Zal ik je anders even helpen?’ Uit ervaring weet ik dat niet alle kinderen het goed vinden als vreemde moeders hun billen afvegen en ik snap dat. Maar dit jongetje had, getuige de zon die doorbrak op zijn gezicht, de hele dag nog geen beter nieuws gehad en zei: ‘Ja.’ ‘Oké, nou, ga maar weer even zitten dan, op de wc, dan kan ik er beter bij.’ En dat deed hij. Ik veegde die kleine billetjes schoon, wachtte tot hij zijn broek had opgehesen, hielp hem met handen wassen en samen liepen we het gebouw uit.

‘Ik moet daarheen mefrouw.’
‘Oké, mijn tent staat daar, dus ik ga daarheen, goed?’
‘Oké.’
‘Doei.’
‘Doei!’

Hij zwaaide. Ik heb me in tijden niet zo nuttig gevoeld.