Poehee, het is weer achter de rug, de kampeervakantie. Tijd om bij te komen! Want waar ik het vroeger nog reuze avontuurlijk vond om in een tentje te slapen, vind ik het nu eigenlijk meer gedoe dan wat anders.
Ten eerste is kamperen eigenlijk alleen leuk als het mooi weer is. Als het regent, ben je zwaar de sjaak, zeker met die twee minitentjes van ons. Die zijn namelijk vooral om in te slapen en niet om in te zitten of te staan, om van een gezellig bordspelletje rond de tafel nog maar te zwijgen. Nou kan je natuurlijk altijd iets gaan doen, als het regent. Boodschappen ofzo. En dat je dan uit armoe nog maar wat langer op de parkeerplaats van de supermarkt blijft staan, omdat je droog zit in de auto en er WiFi is. ‘Ja jongens, het regent nou eenmaal, pak nog maar een boekje uit je tas…’ En dat als je dan uiteindelijk na een natte en koude dag besluit om een warme douche te nemen, je alsnog tussen de koude en klamme dekens moet. Wat de zin voor verdere avonturen tussen de lakens natuurlijk ook geen goed doet. Ik weet nog dat er niets spannender was dan vrijen in de tent terwijl de buren je konden horen en je dus heel stil moest zijn. Nu de buren onze eigen kinderen zijn, geeft dat toch weer een heel andere dimensie aan het geheel, die het libido danig naar beneden brengt.
Dan heb je nog de waterkwestie. De meeste kampeerplekken hebben wel een kraantje met koud water op elke plaats, maar wij hadden deze zomer precies een camping gevonden die dat niet had. En dus liepen we voor elke wissewas (letterlijk) naar het wasgebouw. Afwassen kon dan weer niet bij het wasgebouw, dat was verboden in de gootstenen daar. Ik snap dat het niet zo fris is om in dezelfde gootsteen als waar iemand z’n tanden poetst en contactlenzen schoonmaakt ook je pastapan te gaan staan afwassen, maar hoe moeilijk is het om daar een aparte gootsteen voor aan te wijzen? Nee, lekker nog een keer heen en weer naar je tent, met een teiltje getapt warm water, alwaar iedereen dan het afwaswater stilletjes in de bosjes kiept. Dat is pas fijn voor het milieu.
Deze camping was zelfs zo milieubewust, dat je met muntjes moest douchen. Een dollar voor vijf minuten warm water. Ken je dat? Dat je eerst een minuut staat te mengen voor je eronder kan, dan in een noodtempo eerst je haar gaat wassen, want er is niets ergers dan je haar met koud water te moeten uitspoelen. Dan snel de rest en dat je dan met de zeepbellen nog tussen je tenen het al lauw voelt worden? Laat staan dat er tijd is om benen, oksels of andere behaarde gebieden onder handen te nemen. Aan het einde van de vakantie kon ik vlechtjes maken in m’n beenhaar.
Ongemakken van een heel andere orde zijn de natuur, de dieren en het ongedierte. Vorige zomer gingen we een weekje kamperen op Cape Cod. Op een avond hadden we in een luie bui de afwas buiten laten staan. Het regende (alweer) en we hadden geen zin om door de regen naar het wasgebouw te lopen. Word ik ’s nachts wakker van gerommel in onze afwasteil.
‘Bas!! Er is iets buiten in onze afwasteil!’
‘Huh? Nou ja, lekker laten gaan, hebben ze ook nog wat te eten.’
‘Ja, lekker ben jij, straks is het een beer!’
Hoongelach
‘Nee joh, er zitten geen beren op Cape Cod.’
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Er is hier alleen maar strand!’
‘Oh ja. Nou, wat zou het dan zijn?’
‘Weet ik veel. Moet je even kijken.’
Nou, tot zover mijn held die dat wel even voor mij ging uitzoeken. Met kloppend hart ritste ik het tentdoek open en scheen met de zaklamp naar buiten. Shit, de tent van de kinderen stond ervoor, ik zag helemaal niks. Nou, maar weer liggen dan. Even later hoorde ik geslof (echt, geslof!) langs onze tent richting de vuilniszak. Stelletje sukkels, die hadden we ook buiten laten staan! Inmiddels trilden mijn vingers zo erg dat ik haast de rits aan de andere kant niet meer open kreeg, maar toen het toch lukte, zag ik…. Een stinkdier! Het beest keek lijzig achterom naar wie er zoveel herrie maakte en liep toen op z’n dooie akkertje de bosjes in. Gek is dat, dat dieren altijd veel groter klinken als je ze niet kan zien…
Afijn, om een lang verhaal kort te maken, ik ben aan het einde van een kampeervakantie vaak moeier dan ervoor. De gebroken nachten door eindeloze regen op het tentdoek en windhozen, voorbij sloffende dieren of juist niet in slaap kunnen vallen door het verkeer op de snelweg, die vlak langs de camping loopt en die je bij het boeken op het overzichtskaartje per ongeluk over het hoofd had gezien. En moet je zelf niet midden in de nacht eruit om te plassen, dan staat er geheid in het pikkedonker wel ineens een kind in je tent. ‘Mam, ik moet plassen, wil je even mee?’ Ach ja. En dan loop je daar samen, onder de sterren, met een klein handje, warm en zacht in die van jou, waar een slaapdronken ventje bij hoort, die zegt: ‘Gezellig hè, mamma?’. En dan is het eigenlijk ook allemaal wel weer goed.