Spinnenkop met spruitjes

‘Dat gaan we echt nooit halen hoor. Wát een slecht idee dit. Ik ga straks gewoon hoor.’ Anne zit briesend aan het tafeltje bij Vapiano. We wachten op onze lunch en mogelijk missen we straks de reclame en e-ven-tu-eel de trailers die voorafgaan aan de film waar we kaartjes voor hebben. 

Het is herfstvakantie. We zijn met z’n vieren in de nieuwe Westfield Mall of the Netherlands in Leidschendam. Leek me leuk. Als een soort uitje, in de vakantie. Maar of zo’n uitje leuk wordt, is de laatste tijd afhankelijk van een veelheid aan factoren, niet in het minst de richting waarin de pet van ons kroost staat. En laten we eerlijk zijn, een uitje naar een winkelcentrum is bij ons thuis sowieso al een mijnenveld te noemen, met Daan die van álle winkels doodongelukkig wordt, behalve de Mediamarkt en de Lego store en met Bas, die zich veel laat welgevallen, zolang er maar wel op normale tijden geluncht wordt. 

Met dat in het achterhoofd, had ik in de auto al gezegd:
– Jongens, we gaan wel om 12 uur lunchen, anders wordt pappa stukken minder gezellig. De film begint om 1 uur, dus dat moeten we kunnen halen.
-Jaaaa, maar als we dan uit de bios komen is het veel drukker in al die winkels, dat is echt niet handig. 
– Dat kan wel zo zijn, maar anders vallen we om, halverwege de film.

Anne gaat dus al mokkend aan tafel, moppert op ons omdat we te lang doen over bestellen, pakt om de twee minuten haar telefoon om via SnapChat haar vriendinnen op de hoogte te houden van haar stomvervelende familie en smoort elke goedbedoelde poging een gezellig gesprek te starten in de kiem met een grauw of een snauw.

Met de pasta en pizza nog halverwege onze slokdarm, komen we om 1 uur aanrennen bij de bioscoop. Al voor de controle staat er een bordje: houd uw QR-code gereed. Oh ja, dat moet natuurlijk ook nog. Bas, Anne en ik pakken onze telefoon. Daan tast in zijn broekzakken en kijkt me dan aan.

– Waar is je telefoon?
– In de auto…
– Nee joh!
– Ja, jíj zei dat ik hem wel in de auto kon laten liggen!

Anne rolt met haar ogen: ‘Sjezus Daan, je moet hem gewoon ALTIJD bij je hebben. Dit meen je niet! Nou komen we helemaal te laat! Echt hoor, als ik het begin mis… Ik ga gewoon! Sjezus….’

Inmiddels zijn we aan de beurt bij de ticketcontrole.

– Zo, mag ik eerst uw QR-codes?
– Ja, alleen vanaf welke leeftijd is dat verplicht? Want die van hem ligt in de auto, maar hij is 13.
– Oh, nou, het is vanaf 14 verplicht, dus dat komt mooi uit.

De jongen scant onze QR-codes en gaat dan over tot het scannen van de tickets. 

– Helaas, Venom is 16 jaar en ouder. Dat betekent dat ik hem (wijst op Daan) niet binnen mag laten. 

Ik denk dat Anne een rolberoerte krijgt. Ze zucht en stampt en kan zich nog net inhouden, maar het liefst zou ze iedereen om zich heen opzij duwen en over het poortje heen springen.

– Oh jeetje, tsja, daar hadden we niet bij stil gestaan… en nu?
– Ik denk dat u dat het beste even met mijn leidinggevende kan bespreken, die zit daar.

We rennen naar het hokje van de leidinggevende en bespreken ondertussen de opties, onderweg wild zoekend naar de tijden van de andere films die draaien.

– Oh kijk, om kwart over 1 draait James Bond. Dan moet Daan daar maar heen.
– Jaaa, die hoef ik helemaal niet te zien. Ik wil ook naar Venom!
– Ja, dat gaat nou eenmaal niet. Dan ga ik wel met jou naar James Bond en dan gaan pappa en Anne naar Venom.

Daan heeft geen keus, maar baalt als een stekker. De dienstdoende trouble shooter van de bios is een nog jonge vent, die geen enkele haast heeft. Hij staat ons netjes te woord, maar neemt uitgebreid de tijd om ons mee te nemen in toeslagen voor 3D, Atmos surround sound, het feit dat we in de grootste zaal van deze bioscoop terecht komen en daardoor de achterste stoelen niet direct de beste zijn en de ruime keuze aan 3D brillen. Anne staat in mijn nek te hijgen, ik hoor maar de helft van wat de goede man zegt en tik uiteindelijk ruim 15 euro extra af.

Zonder ons nog een blik waardig te keuren, beent ze langs de ticketjongen, op weg naar de zaal waar Venom draait, met Bas in haar kielzog. ‘Veel plezier jongens!’, roep ik nog. Een geïrriteerd gezwaai is mijn deel. 

Ik weet het, het hoort erbij. Tieners willen afstand van hun ouders. Zelfstandigheid, zelf dingen ontdekken, vrienden om zich heen. I know, I know… En vaak lukt het ook om daar prima mee om te gaan. Maar op dagen als deze ken ik bijna m’n eigen kind niet meer terug.

Een paar dagen later ben ik op haar kamer, vlak voordat ze naar bed gaat. Ze gaat in bed liggen en ik blijf nog even naast haar bed zitten. Ze doet een eeuwigheid over haar dekbed goed trekken en ik lach: ‘Tsjonge, jonge, ben je al klaar?’. ‘Nee’, zegt ze, ‘hij ligt nog niet goed’. In mijn hoofd schiet het liedje van Sesamstraat, van de zes heksjes bij elkaar, die een heel vreemd soepje klaar maken. En ik zeg: ‘Die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’. Ze lacht en zegt samenzweerderig: ‘Spinnenkop met spruitjes, krekels met kandij, die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’

En even is ze daar weer, glinstert ze onder de oppervlakte. Mijn kleine meisje. Een paar seconden van weemoed pakken me vast. Maar dan zie ik ook die hele leuke, fijne jonge vrouw die ze wordt. En als daar af en toe een spinnenkopbui voor op de koop toe genomen moet worden, dan heb ik dat er wel voor over. 

Eindsprint

Het is lente, jongens. Terwijl de kinderen Netflix en YouTube bijna uit hebben en wij allemaal een schrijnend vitamine D tekort hebben van al dat bankhangen, gebeuren er buiten echt dingen, waaraan je kan merken dat het voorjaar in de lucht hangt. Meerkoeten en futen die op hun nest zitten aan de waterkant. De mooiste bloesems aan de bomen. Langere dagen, met van dat prachtige, laaghangende licht.

Ik heb een nieuwe baan en daarvoor mag ik, vooralsnog, al mijn werkdagen naar kantoor, om ingewerkt te worden. En mijn forensenverkeer bestaat vandaag de dag uit het uitrijden van een dijk. Best een lange dijk hoor, het duurt ongeveer een kwartier, voor ik er ben. Maar toch. Aan mijn lijf geen snelwegen meer, in de spits. Op een van die ritjes, rijd ik achter een jongen en een meisje op de fiets, die elkaars hand vasthouden. Allemachtig, wat is dat lang geleden, dat je zo verliefd was, en zo slecht van elkaar kon afblijven, dat je zelfs onder het fietsen elkaars hand vast wilde houden…

Op een van die mooie avonden, gaan Bas en ik na het eten een rondje lopen. Net de hoek van onze straat om, komt er een man met een rollator ons tegemoet. Hij gaat ongewoon snel voor een man achter een rollator. Sterker nog, hij is eigenlijk gewoon aan het rennen! Zo snel als zijn benen hem bij kunnen houden. Met een vastberaden en enigszins verwilderde blik, schiet hij ons voorbij. Bas en ik kijken elkaar aan en moeten er eigenlijk een beetje om gniffelen. Totdat we dertig seconden later achter ons iets horen, we omkijken, en zien dat de man gevallen is. Bas trekt een sprintje en ik kijk het tafereel even van een afstandje aan. Hij helpt de man omhoog, vraagt hem wat en gebaart mij dan om ook te komen. Als ik dichterbij kom, zie ik dat de man nauwelijks kan blijven staan. Zijn linker wenkbrauw is geschaafd, maar bloedt niet.

  • Dag meneer, wat vervelend, dat u gevallen bent! Gaat het een beetje?
  • Ja hoor.
  • Waar moet u naartoe?
  • Nou, ik ben aan het lopen, ik ga straks hier de hoek om.
  • Wilt u niet liever naar huis?
  • Nee, ik moet hier de hoek om.
  • Zullen we anders een stukje meelopen?
  • Ja, dat zou wel fijn zijn.

We lopen een stukje in stilte met hem mee. Bas moet hem stevig ondersteunen, want de man duwt steeds de rollator te ver voor zich uit, waardoor zijn benen het niet kunnen bijhouden en we vaak stoppen om zijn benen te laten ‘inhalen’, om te voorkomen dat hij weer valt.

  • Wat heeft u aan uw benen, meneer?
  • Ik heb de ziekte van Parkinson.
  • Ach jeetje, wat naar zeg.
  • Ja, dat valt niet mee. En die rollator doet ook niet wat ik wil. Maar ja, je kan ook niet heel de tijd achter de geraniums blijven zitten, toch? 

Na nog een paar minuten komt er achter ons een oudere vrouw op snel wandeltempo aanlopen. Ze heeft een jas over haar arm en ziet er gehaast uit. Vanuit de verte roept ze al: ‘Hij hoort bij mij!’. Als ze bij ons is, zegt ze tegen haar man: 

  • Waar was je nou ineens? Ik ben jou kwijt! Moet je geen jas aan?
  • Nee, ik hoef geen jas aan, het is helemaal niet koud.
  • (tegen ons) Vinden jullie het ook niet koud?
  • Ik, glimlachend: Nou, nu niet meer…

De vrouw besluit de jas te laten voor wat het is en wil de man van Bas overnemen. Nadat we erop aandringen om mee te lopen naar huis, gaan de mannen voorop en de vrouw en ik er achteraan. Achter hun rug om, maakt haar mond, zonder geluid, de woorden: hij is weggelopen. Ik hou een beetje in en als we buiten gehoorsafstand zijn, vertelt ze dat haar man behalve de ziekte van Parkinson, ook Alzheimer heeft. Dit is al de derde keer vandaag dat hij probeerde weg te lopen en nu was ze in de keuken bezig en was hij ineens weg. De kapotte wenkbrauw is van een paar dagen geleden. Toen was hun dochter langs geweest, maar hij had geprobeerd haar uit de weg te duwen, omdat ze hem tegen wilde houden om weer naar buiten te gaan. En toen was hij gevallen. Ze vertelt nog even verder en ik voel haar verdriet. Wat afschuwelijk, om zo als echtpaar te eindigen. Ze zien eruit als lieve mensen, die een fijn leven samen hebben gehad. Ik hoop dat ze af en toe samen nog die tijd kunnen terughalen, dat ze hand in hand over een dijk fietsten en hun leven nog voor zich hadden. En dat dat dan een beetje troost biedt. 

The return of de pakezel

‘Als jij nou eens even onderzoek doet naar een leuk ontbijttentje.’ Bas en ik lagen in onze Zeeuwse B&B en waren net wakker, na nietsvermoedend lekker lang te hebben uitgeslapen. De kinderen lagen in de kamer naast die van ons op een stapelbed en sliepen nog. 

We hadden het idee opgevat om een lang weekend weg te gaan. Eigenlijk gaan wij nooit een lang weekend weg en dus kwam het ook niet in ons op, dat je zoiets wel eens zou moeten plannen. Ook niet als zo’n lang weekend in de zomervakantie valt en dezelfde bestemming heeft als driekwart van de Nederlanders en meer dan de helft van de Duitse bevolking. 

Zo kwam het dat we tegen de eigenaren van onze B&B hadden gezegd dat we op zaterdagochtend zelf wel ergens een ontbijt zouden regelen. Want: ‘dat is veel leuker dan elke ochtend in die B&B ontbijten’. Bas ging aan de slag op zijn telefoon en na een klein half uurtje (waarvan, naar ik nu vermoed, ongeveer vijf minuten daadwerkelijk naar ontbijttentjes gegoogled is), zei hij: ‘Nou, de meeste hebben maar ontbijt tot 10 uur, lijkt het…’ ‘Oké, maar heb je dan wel iets gevonden?’ ‘Ja, komt goed.’ 

Om kwart over tien zaten wij geknipt en geschoren in de auto en stelde Bas de navigatie in op Dishoek, een vlakbij en aan het strand gelegen gehucht. En warempel, aan een schattig pleintje aldaar lagen drie hotel-restaurants, met terrassen die onder gunstiger weersomstandigheden uitnodigend waren geweest. Helaas bleek dat er aan dat pleintje niet geparkeerd kon worden en moesten we, na drie eigenwijze rondjes om de kerk, toch echt bij een lokale Spar parkeren, waarna het nog tien minuten door de regen teruglopen was naar het pleintje. Op goed geluk stapten we bij de eerste zaak naar binnen. 

  • Goedemorgen, kunnen we hier misschien nog ontbijten?
  • Nee, helaas, dan had u iets eerder moeten zijn. Misschien morgen? Dan is het handig als u rond half tien hier bent.
  • Nou, daar denken we nog even over na, bedankt, in ieder geval.

Bij het volgende restaurant stond de kaart buiten en die zag er veelbelovend uit. Bas en de kinderen waren al gaan zitten, toen ik voor de zekerheid nog even bij de bar navroeg of we ook iets te eten konden bestellen. ‘Nee, sorry, de keuken gaat pas om twaalf uur open.’ Inmiddels lichtelijk aan de chagrijnige kant dropen we af en midden op het pleintje bedacht Bas dat hij wel even het duin op zou rennen, om aan de andere kant bij een strandtent te informeren of de keuken open was. Ondertussen sloegen Anne en ik serieus aan het googelen op bakkertjes met een bijbehorende eetgelegenheid. Ongeveer tegelijkertijd met dat Bas hoofdschuddend het duin weer kwam afrennen, gaven wij de strijd op en zei ik: ‘Bij die Spar hebben ze vast croissantjes….’ Die we vervolgens in de auto hebben opgegeten. Glamoureuzer dan dit wordt het niet. 

Het volgende plan voor die dag was windsurfen. Bas heeft als kind veel gesurft en wil dat al jaren aan de kinderen leren. Voor het eerst hadden zij er nu zelf ook oren naar en zo’n kans moet je niet laten schieten, als je pubers ergens enthousiast over zijn. Dus: terug naar de B&B, tas ingepakt met badlakens en zwemkleding, een rugtas met wat snacks, zonnebrand en mijn boek (jaja, net als bij het skiën had ik weer de hoop dat er ook voor mij een leuke middag in zat) en een koeltas met wat blikjes en pakjes. Eenmaal aangekomen bij de Brouwersdam regelde Bas wetsuits en een plank. Het daaropvolgende kwartier ging ongeveer zo.

  • Hou jij die tas met badlakens even vast?
  • Mam, waar is m’n zwembroek?
  • Mam, heb jij m’n bikini?
  • Ik kom niet in die wetsuit
  • Hoe krijg je die schoentjes aan?
  • Hou jij m’n kleding even vast?
  • Shit, ik heb je BH in die plas laten vallen
  • Hier, m’n bril, hou jij die bij je?
  • Deze schoenen doen echt zeer
  • Oh, heb jij pappa’s bril, wil je die van mij ook vasthouden?
  • Kan die kleding niet in de kleedkamer blijven hangen?
  • Nee, dat valt allemaal op de grond, hier, doe hier maar in. Hou jij die dan bij je?
  • Er zitten gaten op de ellebogen
  • Waarom heeft Anne van die hoge schoentjes en ik niet?
  • Dit is het bonnetje van de plankhuur, die hebben we straks weer nodig, doe jij die in je tas?

Uiteindelijk liep ik weer als volleerde koelie met badlakens om m’n nek, in beide handen uitpuilende tassen en twee tassen om m’n schouders, achter ze aan. Waarna ik nog een uur met m’n voet op een tweede zeil moest gaan staan, zodat die niet weg zou waaien. Die ze uiteindelijk niet gebruikt hebben.

We schrijven het jaar 2020 mensen. Een kloeke ZES jaar nadat ik vertelde over hoe een dagje uit bij ons nou nooit eens normaal kan gaan en hoe ik op onze skivakanties ook altijd voor de kapstok wordt aangezien

Hoe zat het ook alweer met die ezel en die steen? Dat geldt blijkbaar niet voor pakezels. Die zijn nóg dommer….

Struisvogel

Ik ben een stuk gaan wandelen. Begrijp me niet verkeerd hoor, ik hou van mijn huis. Ik ben er graag. Kan zo een hele zondag lekker rondhangen. Wasjes draaien, spelletje doen, boek lezen, film kijken. Heb ik geen buitenlucht nodig. Mijn gezin? Ik lust er wel pap van. Hoe meer tijd met elkaar hoe beter. We kunnen met elkaar lachen en dreigende conflicten worden uitgepraat.

Maar nu is het even klaar. Een dag gewerkt, met Bas de hele dag al conference callend naast me. De kinderen zijn eigenlijk pas voor de tweede keer in vier weken een beetje op tijd klaar met hun huiswerk en zitten een welverdiend potje te gamen, op de TV in de huiskamer. Maar ik wil er nu even niet bij in de buurt zijn. Ik trek sowieso computerspelletjes slecht, maar vandaag heb ik extra geen zin in.

Buiten is het koud, veel kouder dan de afgelopen dagen. Ik probeer een vriendin te bellen, waar het de afgelopen tijd niet zo goed mee gaat. Ze vertelde de vorige keer dat het tussen haar en haar man niet meer zo botert. Maar ze neemt niet op. Ik luister wat muziek, tijdens het lopen, maar na een tijdje zet ik het af. Ik steek mijn koude handen diep in mijn zakken en loop mijn inmiddels vertrouwde rondje. Als er tegenliggers komen op de stoep, loop ik een stukje de straat op of houd even in om ze te laten passeren.

Anderhalve meter afstand… ik ben toch zo benieuwd hoe we straks, later, over 10, 30, 50 jaar op deze periode terugkijken. Vertellen de kinderen dan aan hun kinderen dat we een hele lente en zomer binnen moesten blijven, vanwege een virus dat corona heette? Of weten we dan niet beter dan dat onderwijs digitaal en online wordt gegeven? Dat er ooit kantoren waren waar mensen naartoe gingen om achter een computer te zitten en met elkaar te praten, allemaal om 8 uur ‘s ochtends erheen en om 17 uur ‘s middags terug, waardoor iedereen in de file stond? En dat onze kleinkinderen dan giechelen: file? Wat een raar woord!

Over het algemeen ben ik een meester in struisvogelpolitiek. Ik kijk geen journaal, lees alleen de koppen in de NOS app en verdiep me weinig tot niet in de symptomen van corona, hoeveel besmettingen er wereldwijd zijn en voorspellingen over hoe lang welke maatregelen nog van kracht zullen zijn. We leven van dag tot dag en zolang wij en de mensen waar we van houden gezond zijn, is dat voor nu genoeg. In de veiligheid van ons eigen huis, is die bubbel o zo makkelijk vast te houden.

Buiten is dat lastiger. De mensen op de stoep die je al van verre ziet aftasten: ga jij opzij of ik? De maatregelen in de supermarkt. De metershoge aanplakbiljetten aan de lantarenpalen: ‘Hamsteren hoeft niet’, ‘Koop lokaal’ en ‘Steun de horeca’. 

Ik kom bij een kruispunt en zie een wat oudere, grijze man op de fiets de autorijbaan op rijden. Er komt een auto aan en ik schrik. Wat doet die man nou? Als ik wat lage struiken voorbij ben, zie ik het. Hij maant de auto te stoppen, omdat er een moedereend met wel acht babyeendjes oversteekt. De auto stopt. De mama eend rent naar de overkant en de babyeendjes sjezen als een gek achter haar aan. De man op de fiets bedankt de automobilist en ze rijden beide verder. Als ik wil doorlopen, zie ik het aanplakbiljet op de lantarenpaal een meter bij me vandaan: ‘Let een beetje op elkaar’. Het ontroert me meer dan ik wil toegeven. Je weet wel, als struisvogel enzo…

Licht

‘Beste Karin,’. Zo begon het briefje dat afgelopen dinsdagavond op mijn deurmat viel. Het was een briefje om mij te waarschuwen voor de poel des verderfs die Halloween heet. En of ik wel had nagedacht over de kinderen van onze buurt die hiermee onherstelbaar beschadigd zouden raken, tenzij zij zich tot de Heer zouden wenden. Maar laat ik bij het begin beginnen.

Twee jaar geleden stond ik op het punt om Halloween af te schaffen. Dat jaar en het jaar ervoor hadden de kinderen en ik op 31 oktober lukraak bij deuren in de buurt aangebeld en ‘trick or treat!’ geroepen. Is in Nederland niet zo’n goed idee, kan ik je vertellen. Sterker nog, ik begon het een behoorlijk gênante vertoning te vinden. 

Daar moest dus een plan voor komen en sinds vorig jaar brengen wij ongeveer een week voor Halloween een A4tje rond, met op de achterkant een kleurplaat. Op de voorkant staat wat de bedoeling is: vind je het leuk als er op 31 oktober verklede kinderen bij je aanbellen, hang dan de kleurplaat bij je deur. Maar dan een beetje uitgebreider en uitnodigender, anders wordt het natuurlijk niks.

Toen dat briefje dinsdag op de mat viel, zei Bas: ‘Kijk nou, je hebt fans!’ Er zat zelfs een boekje bij, getiteld ‘Halloween: doodleuk?!’, waarin de oorsprong van Halloween uit de doeken wordt gedaan en wat de gevaren zijn van horrorfilms kijken en mensen laten schrikken. Als fervent atheïst had Bas de grootste lol, maar ik heb het serieus zitten lezen en vooral ook de brief die deze buurtbewoners erbij hadden gedaan. Die was namelijk echt uit het hart geschreven. Je kan geloven wat je wil, christen of geen christen, maar dit ging vooral over mensen die zich oprecht zorgen maken over het bang maken van kinderen en wat dat met iemand kan doen. En of dat dan wel of niet in het kader van het oproepen van de duivel is en daarmee het Jezus moeilijker maken om mensen het licht te laten zien, of dat je gewoon de lol niet zo inziet van afgehakte ledematen, maskers, ijselijk gegil en ander gegriezel, dat kan je dan eigenlijk in het midden laten. 

Daarom ben ik op woensdagavond, de dag voor Halloween, even gaan aanbellen, bij de briefschrijvers. Met een door Bas nageroepen ‘Laat je niet bekeren, hè?!’ en toch wel wat spanning in m’n lijf, stond ik met het boekje in mijn hand voor de deur. Toen er een vrouw opendeed, zei ik op mijn meest vredelievende toon: ‘Hoi, ik kom jullie bedanken voor jullie brief.’ Ze schrok toch en zei: ‘Ik roep even mijn man erbij’, duidelijk half en half verwachtend dat ik haar in elkaar kwam slaan. Maar haar man zei meteen: ‘Wil je even binnenkomen?’ en dat deed ik. Ik heb ze bedankt dat ze mij zelf hebben aangeschreven en hun zorgen kenbaar hebben gemaakt. Dat ik dat liever had dan dat ze het niet tegen me zouden zeggen en elk jaar hun frustratie groter zou worden. Dat ik hun visie respecteerde en dat ik ook graag wilde uitleggen waarom wij het zo leuk vinden om Halloween te vieren. En dat ik zelf eigenlijk ook helemáál niet van griezelen houd en het daar wat mij betreft ook niet om te doen is. Ik zie het meer als een soort carnaval, waarbij de bonus voor de kinderen hem in het snoepgoed zit. Het werd een interessant gesprek over licht en duisternis. Waarbij dat voor deze mensen stond voor Jezus versus de duivel en voor mij voor plezier versus narigheid. Dat kon gewoon en dat was eigenlijk best bijzonder. 

Toeval of niet, dit weekend zat ik Coach Carter te kijken. Een film met Samuel L. Jackson over een basketbalcoach, die zijn ongeslagen team niet meer laat spelen tot ze allemaal voor al hun vakken voldoende staan op school. In de film vraagt de coach steeds aan zijn meest rebelse leerling: ‘What is your deepest fear?’ De jongen in kwestie weet het niet, totdat hij aan het einde, wanneer de coach zelf even in een dip zit, de volgende quote opzegt:

Our deepest fear is not that we are inadequate. It is that we are powerful beyond measure. It is our light, not our darkness, that most frightens us. Your playing small does not serve the world. There is nothing enlightened about shrinking so that other people won’t feel insecure around you. We are all meant to shine as children do. It’s not just in some of us; it is in everyone. And as we let our own lights shine, we unconsciously give other people permission to do the same. As we are liberated from our own fear, our presence automatically liberates others.

Potverdorie, wat een prachtige tekst. Dat is het soort licht waar ik bij wil horen. Zou dat nou uit de bijbel komen? Nee, hij is van Nelson Mandela. En als er nou iemand verstand had van licht versus duisternis, dan was hij het toch wel.