Met enige regelmaat verzuchten Bas en ik tegen elkaar: ‘Fijn hè, dat ze al zoveel zelf kunnen?’. Zeker op zo’n camping zijn de verschillen goed zichtbaar tussen ouders met kinderen in de luiers en die waarvan de kinderen in de onderhoudsluwe fase zijn beland. Waar de eerste categorie ouders verhit de heuvels op en af hun peuters achterna zitten, verplicht mee het springkussen op en het zwembad in moeten en ’s avonds in het douchegebouw besluiten de volgende keer toch echt die herriestoppers mee te nemen, zie je de tweede categorie relaxed met een versnapering bij de tent / caravan / het zwembad zitten, terwijl de kinderen met dezelfde dag gemaakte vriendjes zichzelf vermaken en alleen af en toe een handje chips komen halen of om een ijsje komen vragen.
Toen wij nog in de eerste categorie vielen, keek ik altijd verlangend naar de ouders met grotere kinderen. Wat heerlijk leek me dat, uren ongestoord een boek te kunnen lezen! ’s Avonds lekker lang over de marktjes te kunnen dwalen zonder met bedtijd rekening te hoeven houden. Tot 9 uur uitslapen in plaats van om half 7 met een huilende baby de hele camping wakker maken. Maar nu moet ik toegeven dat ik het eigenlijk wel een beetje mis. Ik heb last van vervroegd legenestsyndroom.
Na het ontbijt gaat Daan de hele ochtend voetballen en Anne naar de knutselclub. Zogenaamd om de kleinere kinderen te helpen, maar ondertussen hebben we al een dromenvanger, een lampion en een bloem van propjes crêpe papier in de tent hangen. Met moeite krijgen we ze aan de lunchtafel, waarna er zo snel mogelijk gezwommen moet worden. Voor de vorm gaan we dan nog mee en met een beetje geluk komt Daan nog wel eens met een handdoek omgeslagen lekker bij me zitten op het zwembadbedje, maar verder komen we toch vooral in beeld als er behoefte is aan catering. Ik heb al drie boeken uit.
We hebben afgesproken dat de kinderen de ontbijt- en lunchafwas doen en Bas en ik die van het avondeten, dus ook onder het afwassen zien we de kinderen niet. Wél horen we ze vanaf het sanitairgebouw uit volle borst ‘It’s the hard knock life’ zingen onder de afwas, maar dan zeggen we tegen voorbijgangers altijd dat het Amerikaanse kinderen zijn die wij niet kennen.
Toen Bas en ik een keer stonden af te wassen, stond er een Nederlandse man naast ons en rondom zijn benen drentelde een allerschattigst meisje van een jaar of vier. ‘Pappa, kijk eens, hoe mooi ik kan dansen?’ Pappa stond net te zwoegen op het barbequerooster en had even geen tijd. ‘Pappa? Paaapppaaaa!!! Kijk nou even! PAPPA!!’ De pappa keek en ze maakte een mooie draai, waarbij haar zomerjurkje meezwierde in de warme zomerlucht. ‘Goed hoor’, zei de pappa, waarna hij zich weer over het rooster boog. Ik wilde zijn arm aanraken en tegen hem zeggen: ‘Laat die afwas nou even en dans met je dochter. Nu wil ze nog.’ Maar ik deed het niet.
Toen ik bij de tent het gasstel had schoongemaakt, liep ik nog even terug om het sopwater weg te gooien. Terwijl ik de vaatdoek stond uit te spoelen, hoorde ik een kind hartverscheurend huilen. Nu is dat niet ongebruikelijk vanuit het douchegebouw van een camping, maar meestal hoor je dan een vader of moeder iets terugzeggen in de trant van: ‘Nou, kom op, even de shampoo uitspoelen en dan ben je klaar’, of ‘Stoot je nou zo hard je hoofd tegen de kraan?’. Maar hier hoorde ik geen ouderlijke susgeluiden, alleen maar huilen. Ik besloot even poolshoogte te gaan nemen.
In de deuropening van een van de wc’s stond een poedelnaakt jongetje van niet ouder dan drie. Hij was rood aangelopen van verdriet en de tranen hadden witte sporen over zijn groezelige wangetjes getrokken. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg ik. Verschrikt keek hij me aan en ik dacht: misschien is hij wel Frans, dus ik voegde er nog aan toe: ‘Ça va?’.
‘Het lukt me niet’, zei hij met een benauwd stemmetje. ‘Wat lukt niet? Naar de wc gaan?’ ‘Nee, om mijn bi-hi-hillen af te vegen’, huilde hij verder. ‘En mijn moe-hoe-hoeder zit in de caravan en die hoort mij niet!’
‘Zal ik je anders even helpen?’ Uit ervaring weet ik dat niet alle kinderen het goed vinden als vreemde moeders hun billen afvegen en ik snap dat. Maar dit jongetje had, getuige de zon die doorbrak op zijn gezicht, de hele dag nog geen beter nieuws gehad en zei: ‘Ja.’ ‘Oké, nou, ga maar weer even zitten dan, op de wc, dan kan ik er beter bij.’ En dat deed hij. Ik veegde die kleine billetjes schoon, wachtte tot hij zijn broek had opgehesen, hielp hem met handen wassen en samen liepen we het gebouw uit.
‘Ik moet daarheen mefrouw.’
‘Oké, mijn tent staat daar, dus ik ga daarheen, goed?’
‘Oké.’
‘Doei.’
‘Doei!’
Hij zwaaide. Ik heb me in tijden niet zo nuttig gevoeld.