Spinnenkop met spruitjes

‘Dat gaan we echt nooit halen hoor. Wát een slecht idee dit. Ik ga straks gewoon hoor.’ Anne zit briesend aan het tafeltje bij Vapiano. We wachten op onze lunch en mogelijk missen we straks de reclame en e-ven-tu-eel de trailers die voorafgaan aan de film waar we kaartjes voor hebben. 

Het is herfstvakantie. We zijn met z’n vieren in de nieuwe Westfield Mall of the Netherlands in Leidschendam. Leek me leuk. Als een soort uitje, in de vakantie. Maar of zo’n uitje leuk wordt, is de laatste tijd afhankelijk van een veelheid aan factoren, niet in het minst de richting waarin de pet van ons kroost staat. En laten we eerlijk zijn, een uitje naar een winkelcentrum is bij ons thuis sowieso al een mijnenveld te noemen, met Daan die van álle winkels doodongelukkig wordt, behalve de Mediamarkt en de Lego store en met Bas, die zich veel laat welgevallen, zolang er maar wel op normale tijden geluncht wordt. 

Met dat in het achterhoofd, had ik in de auto al gezegd:
– Jongens, we gaan wel om 12 uur lunchen, anders wordt pappa stukken minder gezellig. De film begint om 1 uur, dus dat moeten we kunnen halen.
-Jaaaa, maar als we dan uit de bios komen is het veel drukker in al die winkels, dat is echt niet handig. 
– Dat kan wel zo zijn, maar anders vallen we om, halverwege de film.

Anne gaat dus al mokkend aan tafel, moppert op ons omdat we te lang doen over bestellen, pakt om de twee minuten haar telefoon om via SnapChat haar vriendinnen op de hoogte te houden van haar stomvervelende familie en smoort elke goedbedoelde poging een gezellig gesprek te starten in de kiem met een grauw of een snauw.

Met de pasta en pizza nog halverwege onze slokdarm, komen we om 1 uur aanrennen bij de bioscoop. Al voor de controle staat er een bordje: houd uw QR-code gereed. Oh ja, dat moet natuurlijk ook nog. Bas, Anne en ik pakken onze telefoon. Daan tast in zijn broekzakken en kijkt me dan aan.

– Waar is je telefoon?
– In de auto…
– Nee joh!
– Ja, jíj zei dat ik hem wel in de auto kon laten liggen!

Anne rolt met haar ogen: ‘Sjezus Daan, je moet hem gewoon ALTIJD bij je hebben. Dit meen je niet! Nou komen we helemaal te laat! Echt hoor, als ik het begin mis… Ik ga gewoon! Sjezus….’

Inmiddels zijn we aan de beurt bij de ticketcontrole.

– Zo, mag ik eerst uw QR-codes?
– Ja, alleen vanaf welke leeftijd is dat verplicht? Want die van hem ligt in de auto, maar hij is 13.
– Oh, nou, het is vanaf 14 verplicht, dus dat komt mooi uit.

De jongen scant onze QR-codes en gaat dan over tot het scannen van de tickets. 

– Helaas, Venom is 16 jaar en ouder. Dat betekent dat ik hem (wijst op Daan) niet binnen mag laten. 

Ik denk dat Anne een rolberoerte krijgt. Ze zucht en stampt en kan zich nog net inhouden, maar het liefst zou ze iedereen om zich heen opzij duwen en over het poortje heen springen.

– Oh jeetje, tsja, daar hadden we niet bij stil gestaan… en nu?
– Ik denk dat u dat het beste even met mijn leidinggevende kan bespreken, die zit daar.

We rennen naar het hokje van de leidinggevende en bespreken ondertussen de opties, onderweg wild zoekend naar de tijden van de andere films die draaien.

– Oh kijk, om kwart over 1 draait James Bond. Dan moet Daan daar maar heen.
– Jaaa, die hoef ik helemaal niet te zien. Ik wil ook naar Venom!
– Ja, dat gaat nou eenmaal niet. Dan ga ik wel met jou naar James Bond en dan gaan pappa en Anne naar Venom.

Daan heeft geen keus, maar baalt als een stekker. De dienstdoende trouble shooter van de bios is een nog jonge vent, die geen enkele haast heeft. Hij staat ons netjes te woord, maar neemt uitgebreid de tijd om ons mee te nemen in toeslagen voor 3D, Atmos surround sound, het feit dat we in de grootste zaal van deze bioscoop terecht komen en daardoor de achterste stoelen niet direct de beste zijn en de ruime keuze aan 3D brillen. Anne staat in mijn nek te hijgen, ik hoor maar de helft van wat de goede man zegt en tik uiteindelijk ruim 15 euro extra af.

Zonder ons nog een blik waardig te keuren, beent ze langs de ticketjongen, op weg naar de zaal waar Venom draait, met Bas in haar kielzog. ‘Veel plezier jongens!’, roep ik nog. Een geïrriteerd gezwaai is mijn deel. 

Ik weet het, het hoort erbij. Tieners willen afstand van hun ouders. Zelfstandigheid, zelf dingen ontdekken, vrienden om zich heen. I know, I know… En vaak lukt het ook om daar prima mee om te gaan. Maar op dagen als deze ken ik bijna m’n eigen kind niet meer terug.

Een paar dagen later ben ik op haar kamer, vlak voordat ze naar bed gaat. Ze gaat in bed liggen en ik blijf nog even naast haar bed zitten. Ze doet een eeuwigheid over haar dekbed goed trekken en ik lach: ‘Tsjonge, jonge, ben je al klaar?’. ‘Nee’, zegt ze, ‘hij ligt nog niet goed’. In mijn hoofd schiet het liedje van Sesamstraat, van de zes heksjes bij elkaar, die een heel vreemd soepje klaar maken. En ik zeg: ‘Die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’. Ze lacht en zegt samenzweerderig: ‘Spinnenkop met spruitjes, krekels met kandij, die soep is nog niet goed, we doen er nog wat bij!’

En even is ze daar weer, glinstert ze onder de oppervlakte. Mijn kleine meisje. Een paar seconden van weemoed pakken me vast. Maar dan zie ik ook die hele leuke, fijne jonge vrouw die ze wordt. En als daar af en toe een spinnenkopbui voor op de koop toe genomen moet worden, dan heb ik dat er wel voor over. 

The return of de pakezel

‘Als jij nou eens even onderzoek doet naar een leuk ontbijttentje.’ Bas en ik lagen in onze Zeeuwse B&B en waren net wakker, na nietsvermoedend lekker lang te hebben uitgeslapen. De kinderen lagen in de kamer naast die van ons op een stapelbed en sliepen nog. 

We hadden het idee opgevat om een lang weekend weg te gaan. Eigenlijk gaan wij nooit een lang weekend weg en dus kwam het ook niet in ons op, dat je zoiets wel eens zou moeten plannen. Ook niet als zo’n lang weekend in de zomervakantie valt en dezelfde bestemming heeft als driekwart van de Nederlanders en meer dan de helft van de Duitse bevolking. 

Zo kwam het dat we tegen de eigenaren van onze B&B hadden gezegd dat we op zaterdagochtend zelf wel ergens een ontbijt zouden regelen. Want: ‘dat is veel leuker dan elke ochtend in die B&B ontbijten’. Bas ging aan de slag op zijn telefoon en na een klein half uurtje (waarvan, naar ik nu vermoed, ongeveer vijf minuten daadwerkelijk naar ontbijttentjes gegoogled is), zei hij: ‘Nou, de meeste hebben maar ontbijt tot 10 uur, lijkt het…’ ‘Oké, maar heb je dan wel iets gevonden?’ ‘Ja, komt goed.’ 

Om kwart over tien zaten wij geknipt en geschoren in de auto en stelde Bas de navigatie in op Dishoek, een vlakbij en aan het strand gelegen gehucht. En warempel, aan een schattig pleintje aldaar lagen drie hotel-restaurants, met terrassen die onder gunstiger weersomstandigheden uitnodigend waren geweest. Helaas bleek dat er aan dat pleintje niet geparkeerd kon worden en moesten we, na drie eigenwijze rondjes om de kerk, toch echt bij een lokale Spar parkeren, waarna het nog tien minuten door de regen teruglopen was naar het pleintje. Op goed geluk stapten we bij de eerste zaak naar binnen. 

  • Goedemorgen, kunnen we hier misschien nog ontbijten?
  • Nee, helaas, dan had u iets eerder moeten zijn. Misschien morgen? Dan is het handig als u rond half tien hier bent.
  • Nou, daar denken we nog even over na, bedankt, in ieder geval.

Bij het volgende restaurant stond de kaart buiten en die zag er veelbelovend uit. Bas en de kinderen waren al gaan zitten, toen ik voor de zekerheid nog even bij de bar navroeg of we ook iets te eten konden bestellen. ‘Nee, sorry, de keuken gaat pas om twaalf uur open.’ Inmiddels lichtelijk aan de chagrijnige kant dropen we af en midden op het pleintje bedacht Bas dat hij wel even het duin op zou rennen, om aan de andere kant bij een strandtent te informeren of de keuken open was. Ondertussen sloegen Anne en ik serieus aan het googelen op bakkertjes met een bijbehorende eetgelegenheid. Ongeveer tegelijkertijd met dat Bas hoofdschuddend het duin weer kwam afrennen, gaven wij de strijd op en zei ik: ‘Bij die Spar hebben ze vast croissantjes….’ Die we vervolgens in de auto hebben opgegeten. Glamoureuzer dan dit wordt het niet. 

Het volgende plan voor die dag was windsurfen. Bas heeft als kind veel gesurft en wil dat al jaren aan de kinderen leren. Voor het eerst hadden zij er nu zelf ook oren naar en zo’n kans moet je niet laten schieten, als je pubers ergens enthousiast over zijn. Dus: terug naar de B&B, tas ingepakt met badlakens en zwemkleding, een rugtas met wat snacks, zonnebrand en mijn boek (jaja, net als bij het skiën had ik weer de hoop dat er ook voor mij een leuke middag in zat) en een koeltas met wat blikjes en pakjes. Eenmaal aangekomen bij de Brouwersdam regelde Bas wetsuits en een plank. Het daaropvolgende kwartier ging ongeveer zo.

  • Hou jij die tas met badlakens even vast?
  • Mam, waar is m’n zwembroek?
  • Mam, heb jij m’n bikini?
  • Ik kom niet in die wetsuit
  • Hoe krijg je die schoentjes aan?
  • Hou jij m’n kleding even vast?
  • Shit, ik heb je BH in die plas laten vallen
  • Hier, m’n bril, hou jij die bij je?
  • Deze schoenen doen echt zeer
  • Oh, heb jij pappa’s bril, wil je die van mij ook vasthouden?
  • Kan die kleding niet in de kleedkamer blijven hangen?
  • Nee, dat valt allemaal op de grond, hier, doe hier maar in. Hou jij die dan bij je?
  • Er zitten gaten op de ellebogen
  • Waarom heeft Anne van die hoge schoentjes en ik niet?
  • Dit is het bonnetje van de plankhuur, die hebben we straks weer nodig, doe jij die in je tas?

Uiteindelijk liep ik weer als volleerde koelie met badlakens om m’n nek, in beide handen uitpuilende tassen en twee tassen om m’n schouders, achter ze aan. Waarna ik nog een uur met m’n voet op een tweede zeil moest gaan staan, zodat die niet weg zou waaien. Die ze uiteindelijk niet gebruikt hebben.

We schrijven het jaar 2020 mensen. Een kloeke ZES jaar nadat ik vertelde over hoe een dagje uit bij ons nou nooit eens normaal kan gaan en hoe ik op onze skivakanties ook altijd voor de kapstok wordt aangezien

Hoe zat het ook alweer met die ezel en die steen? Dat geldt blijkbaar niet voor pakezels. Die zijn nóg dommer….

Struisvogel

Ik ben een stuk gaan wandelen. Begrijp me niet verkeerd hoor, ik hou van mijn huis. Ik ben er graag. Kan zo een hele zondag lekker rondhangen. Wasjes draaien, spelletje doen, boek lezen, film kijken. Heb ik geen buitenlucht nodig. Mijn gezin? Ik lust er wel pap van. Hoe meer tijd met elkaar hoe beter. We kunnen met elkaar lachen en dreigende conflicten worden uitgepraat.

Maar nu is het even klaar. Een dag gewerkt, met Bas de hele dag al conference callend naast me. De kinderen zijn eigenlijk pas voor de tweede keer in vier weken een beetje op tijd klaar met hun huiswerk en zitten een welverdiend potje te gamen, op de TV in de huiskamer. Maar ik wil er nu even niet bij in de buurt zijn. Ik trek sowieso computerspelletjes slecht, maar vandaag heb ik extra geen zin in.

Buiten is het koud, veel kouder dan de afgelopen dagen. Ik probeer een vriendin te bellen, waar het de afgelopen tijd niet zo goed mee gaat. Ze vertelde de vorige keer dat het tussen haar en haar man niet meer zo botert. Maar ze neemt niet op. Ik luister wat muziek, tijdens het lopen, maar na een tijdje zet ik het af. Ik steek mijn koude handen diep in mijn zakken en loop mijn inmiddels vertrouwde rondje. Als er tegenliggers komen op de stoep, loop ik een stukje de straat op of houd even in om ze te laten passeren.

Anderhalve meter afstand… ik ben toch zo benieuwd hoe we straks, later, over 10, 30, 50 jaar op deze periode terugkijken. Vertellen de kinderen dan aan hun kinderen dat we een hele lente en zomer binnen moesten blijven, vanwege een virus dat corona heette? Of weten we dan niet beter dan dat onderwijs digitaal en online wordt gegeven? Dat er ooit kantoren waren waar mensen naartoe gingen om achter een computer te zitten en met elkaar te praten, allemaal om 8 uur ‘s ochtends erheen en om 17 uur ‘s middags terug, waardoor iedereen in de file stond? En dat onze kleinkinderen dan giechelen: file? Wat een raar woord!

Over het algemeen ben ik een meester in struisvogelpolitiek. Ik kijk geen journaal, lees alleen de koppen in de NOS app en verdiep me weinig tot niet in de symptomen van corona, hoeveel besmettingen er wereldwijd zijn en voorspellingen over hoe lang welke maatregelen nog van kracht zullen zijn. We leven van dag tot dag en zolang wij en de mensen waar we van houden gezond zijn, is dat voor nu genoeg. In de veiligheid van ons eigen huis, is die bubbel o zo makkelijk vast te houden.

Buiten is dat lastiger. De mensen op de stoep die je al van verre ziet aftasten: ga jij opzij of ik? De maatregelen in de supermarkt. De metershoge aanplakbiljetten aan de lantarenpalen: ‘Hamsteren hoeft niet’, ‘Koop lokaal’ en ‘Steun de horeca’. 

Ik kom bij een kruispunt en zie een wat oudere, grijze man op de fiets de autorijbaan op rijden. Er komt een auto aan en ik schrik. Wat doet die man nou? Als ik wat lage struiken voorbij ben, zie ik het. Hij maant de auto te stoppen, omdat er een moedereend met wel acht babyeendjes oversteekt. De auto stopt. De mama eend rent naar de overkant en de babyeendjes sjezen als een gek achter haar aan. De man op de fiets bedankt de automobilist en ze rijden beide verder. Als ik wil doorlopen, zie ik het aanplakbiljet op de lantarenpaal een meter bij me vandaan: ‘Let een beetje op elkaar’. Het ontroert me meer dan ik wil toegeven. Je weet wel, als struisvogel enzo…

Echt heel raar

Double_Otropo.141607
Ik word oud. Of eigenlijk: mijn kinderen worden oud en ik steek daar een soort van nóg ouder bij af. Vanmiddag ging ik met Anne winkelen en meteen ook een kaartje kopen voor de buurvrouw. Bij de kaartenwinkel zien we een heel leuk kaartje, waarvan ik denk: dat is leuk voor Anne om naar d’r vriendin te sturen. Dus ik zeg: ‘Kijk eens wat een grappige kaart! Die is leuk, moet je naar Floor sturen!’ Anne kijkt, lacht en knikt. Ik ga verder met een kaart voor de buurvrouw uitzoeken en als ik er eentje heb gevonden, zie ik dat Anne de kaart die ik zo leuk vond, niet heeft gepakt. ‘Wil je die niet naar Floor sturen?’ ‘Jawel, maar ik heb m’n telefoon niet bij me.’

Het duurt net even te lang voor ik begrijp dat ze er een foto van wil maken en die wil appen. ‘Néé, ik bedoel gewoon kópen en opsturen, je weet wel, met een postzegel.’ Verdwaasd kijkt ze me aan, maar ze herstelt zich: ‘Ja, dat kan natuurlijk ook.’ Ze zoekt er een leuke sleutelhanger bij uit om mee te sturen en we rekenen af.

’s Avonds gaan we, in het kader van de kerstvakantie, naar de bios en uit eten. En omdat we de TGIF (Thank God It’s Friday)-achtige diners uit Amerika een beetje missen, hebben we bedacht dat het wel leuk is om naar het Breakaway Café te gaan. Want: vlakbij de bioscoop, lekkere burgers en voor pa en ma nostalgie. Toen we net verkering hadden, gingen we daar weleens poolen en heb ik Bas verleid met mijn decolleté. Maar dat hoeven de kinderen natuurlijk niet te weten.

Destijds kwam je altijd aan de Weena kant naar binnen, waar de bar zit. Door diezelfde ingang komen we nu ook naar binnen en dat voelt toch wat ongepast, met twee kinderen van tien en twaalf… Je ziet al die vroeg-twintigers enigszins verstoord opkijken van hun happy hour mojito: wat doen die ouwelui hier met hun kinderen? Een vriendelijke serveerster helpt ons door de meute heen naar de achterkant van het etablissement, waar de eettafeltjes staan, terwijl ik Daan achter me aan trek, die zich luidkeels afvraagt waarom we tussen de dronken mensen gaan eten. Bij ons tafeltje aangekomen, blijkt er daar ook een ingang te zijn, aan de kant van het overdekte winkelplaza. Note to self: als we hier nog eens komen, beter deze dus…

Als we zitten, vertel ik aan Bas over de kaart en dat Anne er een foto van wilde opsturen. Anne kijkt me geïrriteerd aan (ik zou natuurlijk ook beter moeten weten dan zo’n awkward moment ook nog eens aan haar vader door te vertellen) en zegt: ‘Ja, dat is écht heel ongebruikelijk hoor, om een kaart te kopen en met de post op te sturen. Dat doet niemand.’ ‘Nou, vroeger wel hoor en ik doe dat nog steeds.’ ‘Ja, dat jij nou onder een steen vandaan komt.’ Oef. Ze zegt het net iets zachter dan de zin ervoor en kijkt me aan in afwachting van een betoog over de toon die je tegen je moeder hoort aan te slaan. Ik besluit het te laten gaan, als goedmaker voor het überhaupt erover beginnen.

Dan de menukaart. Anne is sinds twee jaar vegetariër en voor haar staat er niet veel op de kaart, behalve een vegaburger. Die zijn niet overal even lekker, dus meestal zoekt ze een alternatief. Laten we tussendoor even een korte poll houden. Als het volgende op de menukaart staat: Ceasar on a Bun – grilled, Ceasar styled bun, with fried egg, fresh lettuce, bacon, Parmesan cheese and the classis Ceasar dressing, wie denkt er dan dat er een kipfilet op dat broodje zit? Wij in ieder geval niet, dus Anne bestelt bij de serveerster dit broodje, ‘maar graag zonder bacon, want ik ben vegetariër.’

Komt er even later een andere serveerster met onze maaltijden, die zegt: ‘Voor wie was de kipburger?’ ‘Eh, voor niemand.’ ‘Ik heb hier op jullie bon een Ceasar on a Bun staan.’ ‘Ja, maar daar zit toch geen kip op?’ ‘Jawel.’ ‘Nou, die is dan voor haar, maar mag de kip er dan vanaf? Zij is vegetariër.’ ‘Ja hoor, dat is goed.’ Ze loopt weg, mikt in de keuken de kipfilet in de vuilnisbak (althans, dat vermoed ik) en komt met hetzelfde broodje weer terug. Intussen heb ik de menukaart erbij gepakt en zeg: ‘Kijk, hier staat niet bij dat er kip op zit hoor.’ ‘Ja, er staat Ceasar styled bun. Op onze Ceasar salade zit ook kip, dus ik denk dat iedereen dan snapt dat er op de burger ook kip zit.’ Ze schampert: ‘Er is echt niemand die denkt dat er dan alleen bacon op zit.’ Dus ik kaats terug: ‘En gebakken ei. Ik vind dat echt niet zo gek hoor.’ En zij: ‘Nou, ik vind dat echt heel erg raar, maar goed, het is zo opgelost.’

Verbouwereerd blijven we achter. En Anne zegt: ‘Dat mag je als serveerster toch helemaal zo niet zeggen, tegen je klanten, dat je ze raar vindt?’ Damn straight dat dat niet mag. Ben ik gelukkig toch niet zo oud, dat ik dat als enige vind.

 

 

Vliegveldstress

schiphol-druk_0

“En waar is meneer B.?” De Schipholbeambte kijkt me over de rand van zijn leesbril onderzoekend aan. “Pardon?” “Meneer B. De vader van de kinderen? Waar is die?”

Het is vakantie. We gaan naar Amerika en Bas is twee dagen eerder al vertrokken, zodat hij alvast wat werkdagen under z’n belt kan krijgen, voordat wij aankomen. Hij had wel onze tickets geregeld, een tijdje terug en om kosten te besparen hadden we mijn ticket met airmiles betaald. Daarna waren de miles zo goed als op en voor de kinderen hebben we dus een gewoon ticket gekocht. Wat resulteerde in de volgende gang van zaken.

De avond voor vertrek. Ik besluit ons online in te checken. Volg keurig de door KLM gemailde link, check mezelf in en probeer de kinderen in te checken. Error: unaccompanied minors may not be checked in online. Please visit one of our service desks. Huh? Bel Bas. “Nou, dat is ook gek.” Probeert het ook online. Krijgt dezelfde foutmelding. “Tsja, dan moet je het toch morgen maar even bij de balie daar doen.”

De dag van vertrek. Ik kom (op de vrijdag voor de meivakantie, zonder dat we het wisten een van de drukste dagen van het jaar op Schiphol, het was zelfs op het nieuws…) aan bij de vertrekhal en probeer met de paspoorten bij zo’n terminal in te checken. Zelfde foutmelding… Ik trek een mevrouw in het blauw aan haar jasje om ons te helpen. Zij probeert het nog een keer met de paspoorten. Weer dezelfde foutmelding. Ze stuurt ons naar de incheckbalie voor mensen met honden en katten, buitensporig grote bagage en andere vreemdsoortige omstandigheden. “Oh, ik zie het al, dat komt omdat uw ticket met airmiles is geboekt en die van de kinderen niet. Nu denken alle systemen dat zij alleen reizen. Ik zal u alle drie inchecken.” “Fijn, bedankt. Zitten we dan wel naast elkaar?” “Nou, het is goed dat u het vraagt… Eens kijken, u zit op rij 43 en de kinderen…. Op rij 22. Dus nee, dat is niet naast elkaar.” Twee verschrikte gezichten kijken me aan. “Maarreh… daar is vast nog wel iets aan te doen, toch?” “Tsja, dat zult u dan even bij het boarden moeten vragen.”

Na ruim anderhalf uur wachten bij de bagagecontrole (met achter ons in de rij een peuter met een loopfiets. Met een bel. Die het echt héél goed doet.) komen we bij de bewuste Schipholbeambte aan. “Nou, mijn man is woensdag al vertrokken voor werk, en wij volgen hem nu om vakantie te gaan vieren.” Ik schenk hem mijn meest zelfverzekerde ‘kijk-ons-eens-in-vakantiestemming-zijn-glimlach’ en hoewel de bleke toetjes van de kinderen niet echt meehelpen (want: zitten we straks wel naast mamma en niet naast wildvreemde, dikke, snurkende mannen?), kom ik er volgens goed Nederlands gebruik zonder verdere vragen vanaf en mogen we doorlopen.

Volgende stop: het vraaggesprekje over het inpakken van de bagage. “Wie heeft uw koffers ingepakt? Heeft u uw bagage uit het oog verloren? Heeft u cadeautjes meegekregen?” En ik, met m’n stomme kop: “Nou, de kinderen hebben wel een pakketje van oma meegekregen.” Tot mijn afgrijzen zie ik op het hoofd van de goede man zich op verschillende plekken alarmbellen aftekenen. Zowel in zijn ogen, als op zijn voorhoofd, in zijn haargrens en zelfs op allebei zijn neusvleugels. Ik probeer het nog snel goed te maken met: “Ja, gewoon dropjes en M&M’s enzo hoor, en een tijdschrift. Het zit in doorzichtig folie, ik heb precies gezien wat erin zit.” Hij lijkt ook niet bijzonder veel zin in en tijd voor gedoe te hebben en vraagt aan de kinderen: “Klopt dat jongens? Hadden jullie het pakketje van oma al uitgepakt?” Vroeger had ik ze dan een onopvallend schopje tegen hun schenen gegeven, maar nu zijn ze gelukkig oud genoeg om aan te voelen dat je op zo’n vraag gewoon bevestigend moet knikken en blij moet glimlachen.

Bij de gate staat al ‘gate closing’ als we aankomen en dan moet ik het stoelendebacle nog regelen. Een hoop gehannes, een bijzonder vriendelijk echtpaar, een man die hetzelfde stoelnummer toebedeeld heeft gekregen als ik en een racistische oudere dame verder, zitten we geïnstalleerd, kunnen we op weg en denk ik dat het ergste achter de rug is.

Totdat we aan de overkant in Minneapolis door de paspoortcontrole moeten. Nu was daar altijd al een lange wachtrij voor, maar sinds Trump aan het bewind is, zijn ze nog veel minder happig op buitenlanders en kunnen we dus wéér anderhalf uur voetje voor voetje dichterbij de felbegeerde poortjes schuifelen, waarboven de Stars ’n Stripes toeziet op een streng doch rechtvaardig toelatingsbeleid. Anders dan zijn Nederlandse collega, is deze douanebeambte een stuk minder inschikkelijk. “Ma’am, where is your husband?” Ik zweer het, je zal gescheiden zijn. Of weduwe! Maar ik braaf weer m’n verhaal afsteken. “Do you have a document that states that you are allowed to travel with these children alone?” Come again? Ehm, het zijn toch ook míjn kinderen? Maar ik heb geleerd: don’t mess with Amerikaanse douanebeambten, die moet je vooral te vriend houden. Dus: “Oh, I’m so sorry, no I don’t…” Nou, dat het toch vooral een goed idee is om dat in de toekomst even zwart op wit van de vader te krijgen, want you never know, met child trafficking en al dat soort ongein tegenwoordig. En dan heb ik nog niet eens een hoofddoek. Niet respectloos bedoeld hoor, maar ik denk zomaar dat zo’n mevrouw nog meer het vuur aan de schenen gelegd zou worden.

Natuurlijk is het heel erg nodig dat vliegveldpersoneel hier alert op is en getraind wordt om verdachte situaties te signaleren. Achteraf gezien kan je dat allemaal beredeneren en is het echt niet erg om een paar extra vragen te beantwoorden en advies te krijgen hoe je in het vervolg kan voorkomen dat je je moet verantwoorden voor het op vakantie gaan met je eigen kinderen. Maar op het moment zelf, als je ook nog een vervolgvlucht moet halen… Leuk is anders.

We mogen verder en een zwaar vertraagde vlucht naar New York, een in het vliegtuig vergeten smartphone (door wie wil ik hier graag even in het midden laten…) en een vermiste koffer later, kunnen we eindelijk aan onze vakantie beginnen.

Zo moeizaam als de heenweg ging, zo vlotjes gaat de terugreis. Zo vlot zelfs, dat we op het vliegveld van Detroit een sprintje moeten trekken om de aansluitende vlucht naar Amsterdam te halen. En terwijl we daar, bepakt en bezakt, de handbagage op onwillige wieltjes achter ons aantrekkend en schoudertassen hotsend en botsend tegen m’n benen, langs de gates rennen, roept Daan naast me: “Hee mam, het is net of we in Home Alone zitten!” Ik schiet heel hard in de lach en denk bij mezelf: “Jongen, als Sandra Bullock beschikbaar is voor de hoofdrol, ga ik m’n eigen film regisseren.”